
Status schip | Toegelaten |
Naam schip | Trintel |
VKSJ nummer | V1006 |
Varend erfgoed | Ja |
Type schip | S-spant |
Bouwwijze | gelijmd |
Ontwerper | Bill Tripp sr |
Ontwerp jaar | 1961 |
Bouwer/werf | Le Comte, Jutphaas |
Bouwjaar | 1965 |
Romp vorm | s-spant |
Vorm van de kiel | korte kiel, geen midzwaard |
Minumum diepgang | 1.64 m. |
Maximum diepgang | 1.64 m. |
Positie van het roer/td> | vrij van kiel |
Lengte over stevens | 0.00m m. |
Breedte op de huid | 3.05m m. |
Toelatingsrapport | Download Trintel |
Materiaal romp | glasvezelversterkt polyester |
Materiaal opbouw | glasvezelversterkt polyester |
Materiaal mast | aluminium |
Motor | binnenboord diesel |
Schroef type | vast |
Waterverplaatsing | 5000 |
Waarvan ballast | 2.00 |
Ballastmateriaal | gietijzer |
Kooktoestel | 1 |
Thuishaven | Durgerdam |
Geschiedenis | Eerst maar eens wat achtergrondinformatie omtrent de ontwerper van deze boot, t.w. William H. Tripp, daar deze zelfs in VKSJ kringen niet erg bekend is. De oorzaak ervan ligt natuurlijk in het feit dat er nu eenmaal weinig klassieke schepen in Nederland rondvaren, waarvan de ontwerper een amerikaan is. Bill Tripp was een autodidact. Opgegroeid in het plaatsje Bayside aan de kust van de Little Neck Bay, Long Island bij New York, was hij veel aan de waterkant te vinden; thuis tekende hij van kinds af aan al bootjes. In plaats van een scheepsbouwkundige opleiding te willen volgen, trad hij liever direct na highscool als leerling in dienst bij Philip L. Rhodes. Toen WWII zich aankondigde meldde hij zich aan bij de Coast Guard, en werd geplaatst bij de Offshore Patrol te Greenport waar hij geplaatst werd bij de opsporing van vijandelijke onderzeeërs. Aangezien de Coast Guard veel te weinig schepen had voor die taak, werd opsporing voor een groot deel uitgevoerd middels gevorderde grote zeiljachten, die ’s zomers zowel als ’s winters patrouilledienst deden, ongeacht de weersomstandigheden! Uiteindelijk kwam Bill terecht op de “Denmark”, een overgenomen deens bark-getuigd opleidingsschip. Bill noemde zichzelf later “de enige levende jachtontwerper die kon bogen op uitgebreide praktijkervaring in vierkantgetuigde schepen”. Terug in de burgermaatschappij was hij meer dan ooit besloten om jachtontwerper te worden. Voor een korte tijd werkte hij bij Sparkman & Stephens, maar in 1952 begon hij voor zichzelf. In 1950 had hij al enige bekendheid verworven door de 2e prijs te winnen in een ontwerpwedstrijd, georganiseerd door het britse blad Yachting World. Het amerikaanse blad Yachting beschreef dat zelfde jaar dit ontwerp eveneens uitvoerig, met tot gevolg dat Bill “op de kaart“ stond. Het zelfde jaar werden er nog twee standaard/ontwerpen van Bill Tripp in Yachting beschreven, en het jaar daarop nog weer eens twee. In 1956 mocht Bill een doorbraak op het wedstrijdveld meemaken met het door hem ontworpen jacht Katingo, maar het was de overbekende Touché uit 1957 die hem in de rij van topontwerpers deed plaatsen. De belangrijkste opdrachtgevers van Bill Tripp bleven echter toch de werven die een standaard-ontwerp leverden, en in de vroeg jaren 60 gingen veel van die werven over op de vervaardiging van polyester jachten. Bill toonde zich in polyesterconstructie al snel een expert en verwierf (samen met Philip Rhodes) een grote kennisvoorsprong op dit gebied t.o.v. andere ontwerpers. De ontwerpen als Block Island 40ft. yawl, Hinckley Bermuda 40, Medalist, Tripp Lentsch 29 en37, North East 38, Ocean 52; het zijn allemaal klinkende namen, die (hoewel voor de Amerikaanse markt gebouwd) ook in Nederland niet onbekend horen te zijn, daar Nederland bij uitstek als een der eerste landen (samen met Denemarken) vooraan stond in de kwaliteits-polyesterbouw: de bovengenoemde laatste 4 standaardontwerpen werden in Nederland vervaardigd. Elke ontwerper uit de naoorlogse tijd tot de introductie van de IOR-rule in 1970 had zo zijn eigen ‘tekenstijl’. Zo kunnen we makkelijk een ‘Robert Clark’ van een ’Buchanan’ onderscheiden, en is een v.d. Stadt uit die tijd echt niet te verwarren met een v.d. Hoëvell etc. Een “Tripp” herken je eveneens uit duizenden. De “vaste” kenmerken zijn: Hoog vrijboord, gekoppeld aan een forse zeeg welke pas ‘laat’ -dus kort voor de spiegel- weer een stijgende lijn krijgt. / Grote overhangen, zowel voor als achter; een boeg met in profiel egaal verlopende flauwe ronding, waarbij de boeg (in de waterlijnen) op de waterlijn scherp is, maar naar boven toe steeds meer afgerond wordt. / Een licht holle, concave waterlijn voorin, die naar de deklijn toe juist weer veranderd naar een convexe (bolle) deklijn. / Een relatief zeer brede spiegel, die in profiel een lage (soms zelfs holle) uittreehoek vertoond, en altijd een rechtopstaande spiegel heeft die van achteren gezien een mooi, ‘soft’ verloop heeft. / Zeer brede gangboorden, gekoppeld aan een laag gehouden opbouw, waarvan het verhoogde achterste deel niet ‘traps’ verloopt naar het lagere voorste deel, maar juist heel fraai, soepel vloeiend van het hoge naar het lage deel verloopt, waarbij het verticale deel van de opbouw middels een gelakte houten strip, visueel ‘losgemaakt’ wordt van de ‘kroon’ van de opbouw. Een “Tripp” heeft weliswaar altijd een vrij voorlijk geplaatste mast, met een laag-aspect-ratio-grootzeil, maar dat is niet zozeer een ‘kenmerk’ van deze ontwerper, maar eerder van de amerikaanse CCA-wedstrijdformule. De onderhavige ‘Medalist’ is een MKII-versie; d.w.z. ze heeft een langere, meer voor toerzeilen geschikte opbouw t.o.v. de MKI-versie, die feitelijk en korte heel laag gehouden opbouw had die –om windweerstand te beperken – ook nog eens heel sterk in lengte- en breedterichting was afgerond. Het ontwerp vertoont niet alle typische “Tripp”-kenmerken: hoog vrijboord, veel zeeg, lage opbouw, grote overhangen, etc. De boeg vertoont een vrij diep V-spantvorm; het schip is breed, en het (zeer brede) achterschip vertoont juist een brede, ondiepe, U-spantvorm; kenmerkend voor CCA-wedstrijdschepen uit die tijd. De Europese RORC-aanhangers uit die dagen verfoeiden een dergelijke rompvorm, daar ze bij toenemende hellingshoek doorgaans een toenemende loefgierigheid gaat vertonen. Het Amerikaanse ‘tegenargument’ uit die tijd was, dat men wees op de veel grotere vormstabiliteit die een dergelijke rompvorm geeft, terwijl de scherpe boeg/vol achterschip-vorm toch mooi door golven gaat. Loefgierigheid was voor hen geen issue, daar de vormstabiliteit juist grote aan-dewindse hellingshoeken voorkwám! De combinatie van een ontwerper die wist waar hij het bij polyesterconstructie over had en een Nederlandse kwaliteitsbouwer van klasse garandeert natuurlijk een lange levensduur. Natuurlijk speelt ondertussen de leeftijd van de boot een rol en is ze ondertussen echt niet meer “onderhoudsvrij”, maar de aandacht die ze ondertussen nodig heeft (en gelukkig ook krijgt) is meer dan de moeite waard! Een dergelijk voorbeeld van een 1e generatie polyester boot, met zijn hoogwaardige gedegen-doordachte constructie en de uitvoering ervan is een lust om te bezien. Daarnaast loopt het ontwerp over van fraaie esthetische details op een manier die we heden ten dage gewoon niet meer kennen. De Trintel is en uiterst interessante toevoeging aan de vloot van de VKSJ, en wij willen de eigenaar ervan feliciteren met zijn prachtige, fraaie, en historisch interessante schip! VKSJ-schepen worden in een vormgevings-classificatie ingedeeld (zie onder); de Trintel hoort wat die indeling betreft in de “classic-klasse” thuis. Naschrift eigenaar: De Trintel is nadat ze gebruikt is voor de reclame folders van Le Comte verkocht aan dhr. van den Berg in Naarden (’66). Daarna is ze verkocht aan dhr. Den Hollander die haar in Willemstad heeft gelegd en er veel wedstrijden mee heeft gevaren (o.a. winnaar Oosterschelde race 1972). |
Rating | 1.05 |
Rating spi | 1.11 |
Lengte boegspriet | 0.00 |
Snit voordriehoek | recht |
Spinnaker | van top |
Grootzeil voorlijk | 10 |
Grootzeil onderlijk | |
Grootzeil snit | recht |
Grootzeil materiaal | dacron |
Topzeil | 1.00 |
Grootzeil doorgelat | 1 |
Topzeil snit | recht |